de persoonsvorm
Is altijd een werkwoord.
· Maak de zin vragend. De persoonsvorm staat vooraan.
· Verander de tijd van de zin. De persoonsvorm verandert.
· Verander het onderwerp van enkelvoud naar meervoud of andersom.
· De persoonsvorm verandert.
het gezegde
Zegt wat er in een zin is gedaan of gedaan wordt.
· Zet alle werkwoorden uit de zin bij elkaar
het lijdend voorwerp
Doet zelf niets maar volgt wat het onderwerp en gezegde samen doen.
· Wat/wie + gezegde + onderwerp?
het meewerkend voorwerp
· aan wat/wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)?
· er staat vaak “aan” of “voor” voor, of je kunt het er voor denken.
het onderwerp Vertelt wie of wat iets doet. · wie/wat + gezegde?
bepaling van plaats
Geeft aan waar de activiteit plaatsvindt
· waar + onderwerp + gezegde? bepaling van tijd
Geeft aan wanneer de activiteit
plaatsvindt.
• wanneer + onderwerp + gezegde?
voorbeeldzinnen (de persoonsvorm is onderstreept)
Jan heeft Linda vandaag op school een pen gegeven.
Juf Gwenda en juf Lia brengen meester Ronald elke dag een bezoek in zijn kamer.